Zo, de oervis in mij heeft
zich weer kunnen uitleven. Met mijn omvang imponeer ik toch minder in het
water, dan ik hoopte. Waarschijnlijk ten gevolge van mijn gedrag.
Ik vind mezelf te
bescheiden, onderdanig bijna, althans in gedrag. Kan heel goed de reden zijn
van de asociale en quasi onverschillige houding waarmee ik anderen soms op een
afstand houd. Een vorm van overcompensatie? Ik wil indruk maken. Of dat nu
positief of negatief is. En dat kan ik alleen uitlokken door ‘er niet uit te
zien’, bijvoorbeeld. Bovendien heb ik absoluut geen zin om er voor de buren
netjes bij te lopen. Scheid aan iedereen, denk ik ter verontschuldiging, want
helemaal lekker zit het me niet.
Hoe kom ik hier
zo op? Het was erg druk in het wedstrijdbad vanmiddag. Allemaal baantjes
trekkende piepeltjes. Ik ga er aan de snelle zwemmerskant in, mezelf heel goed
realiserend dat ik dat niet ben. Maar zolang er niet veel snelle oervissen
zijn, zwem ik tussen hen. Dat zwemt lekker, want binnen twee slagen ben je
elkaar zonder hinder voorbij. Een slag van de ander en een slag van mij.
Bovendien geeft het mij een gevoel van ‘zie mij nou’ en dat voelt lekker.
Naarmate er meer
brilletjes dragende, goed geproportioneerde, flitsende zoogdieren bijkomen,
zakt mijn eigenwaarde. Ik moet ruimte maken (vind ik), dus verplaats ik me
enigszins richting midden. Duurt even voor ik daar een plekje heb weten te
bemachtigen. Ik verstoor de rangorde (zo voelt het). Ik beperk me tot de
schoolslag, om anderen niet teveel te hinderen. Mijn overzicht is bij deze slag
het grootst.
Ik kom een beetje in de
verdrukking en beland vanuit het midden aan de rand van de koppelzwemmers. Daar
heb ik een hekel aan! Mensen, die het baantjes zwemmen gebruiken voor een
uurtje bijkletsen. Ze nemen niet alleen onevenredig veel ruimte in, ze hebben
ook geen weet van de hen omringende zwemmers. Die lui wil ik nog wel eens een
voorzichtige schop geven tijdens het passeren, of ik ga tussen ze door om ze te
hinderen. Ja, ik heb ook ruimte nodig! Het wil ook gebeuren dat ik als een
paling tussen hen doorflits, om het goede voorbeeld te geven. Naar gelang mijn
stemming en de opgelopen schoppen kies ik een strategie.
Dit is het moment, waarop ik me afvraag hoe laat het is.
Iets dat ik nooit weet, want ik zie de klok niet eens, dus aflezen is er
helemaal niet bij. Dus vraag ik het maar eens. Ik vraag letterlijk: ‘Kunt u zien hoe laat het is?’, waarop ik steevast het vriendelijke
antwoord: ‘Daar hangt de
klok’, krijg.
Gemiddeld spreek ik alleen aardig uitziende vrouwen aan, daar kan ik zo’n
antwoord wel van hebben.
Omdat ik altijd
bang ben om een verkeerd antwoord te geven, weet ik heel goed wat er van mij
verwacht wordt. Zo’n vergissing maak ik dus niet. Inmiddels erger ik me niet
meer om het misplaatste antwoord, net zo min als ik mezelf schaam, omdat ik
blijkbaar zo’n onduidelijke vraag stel. Tegenwoordig zie ik het als een
uitdaging. Het maakt me nieuwsgierig. Wat zal ik dit keer voor antwoord
krijgen? Haha!
Het goede antwoord valt meestal tegen. Blijk ik nog zeker
een kwartier te móeten. Stom
genoeg reageer ik blij verrast met de woorden:’Ah, dan heb ik nog een kwartiertje’. Hypocriet.
Hoe dan ook, ik
blijf het idee houden, zowel letterlijk als figuurlijk, te snel voor anderen
opzij te gaan; waar, en onder wat voor omstandigheden dan ook. Mijn stemming
bepaald mijn innerlijke reacties variërend van ordinair woedend tot liefdevol,
wijs en toegevend.
Rest mij nog
twee vragen. Heeft iedereen het idee
meer voor een ander opzij te gaan dan dat er voor hem of haar opzij gegaan
wordt? En wat doet dat met het gevoel van eigenwaarde?
5 september 2011
Marianne