Dat heb ik nou nooit hè? Terwijl ik gek ben op
dieren, ze heel graag observeer en indien nodig bescherm en verzorg. Bij mij
komt gewoon niets aanwaaien, zelfs niet in mijn achtertuin. Ja, blaadjes uit de
tuin van de buren, afkomstig van de vijgenboom. Op zich wel bijzonder in ons
koude klimaat. Maar hij staat er al zeventien jaar, meegenomen als stekkie van
een verre vakantie en inmiddels helemaal geacclimatiseerd. Daar kom ik niet mee
in de krant!
Zelfs als
ik goed zoek, vind ik niets bijzonders. Ook niet in mijn voortuin. Waddinxveen
is niet ver hier vandaan. Dus je zou denken: ‘Waarom niet in mijn achtertuin?’
Bovendien houd ik ook nog van insecten, dus toen ik de krant opsloeg vanmorgen
voelde ik een steek van jaloezie bij het lezen van dat ene artikeltje. En bleef
het daar nou maar bij, maar nee. Enkele bladzijden verder prijkt een nog groter
artikeltje, waarin een deskundige van Naturalis zijn reactie verwoord. De twee
Zuid-Europese sprinkhanen, die een achtjarig meisje in de achtertuin van haar
ouderlijk huis in Waddinxveen vond, blijken niet uniek maar wel bijzonder. Daar
zou ik het ook voor doen. De publiciteit opzoeken.
Eens dácht
ik iets heel bijzonders gevonden te hebben. Nou ja, niet ik maar mijn dochter,
in de tijd dat ze nog in de bosjes speelde. Ze kwam de tuin in met een stukje
struik waarin ze iets aparts hadden gevonden. Zij en een vriendinnetje. Ik had
geen idee waar ik naar moest kijken en wat ik verwacht werd te vinden tot ik, weliswaar
op aanwijzing van de meiden, een dikke wandelende tak ontwaarde. Zoiets had ik
nog nooit gezien en ik pikte het meteen in. Die wilde ik nader bestuderen. Hebben,
hebben, hebben… Dat vond het vriendinnetje niet zo leuk maar ik gaf het
absoluut niet meer uit handen. Ze mocht elke dag komen kijken en het mocht ook
af en toe bij haar logeren. Kortom, ik poeierde haar af.
Ik kocht
voor het beestje speciaal een klein bakje om in te wonen, de kinderen haalden
nog wat takjes en blaadjes en wij hadden er een huisdier bij. Natuurlijk wilde
ik weten wat ik in huis had gehaald en speurde het internet af. Ik kwam terecht
op een site waar ik ons pracht exemplaar tot in de details beschreef. Het had
namelijk een opvallende manier van voortbewegen. Als het parallel aan het takje
zat in een uitgestrekte houding en het wilde zich verplaatsen, maakte het eerst
een lus van zichzelf door zijn achterkant dicht bij zijn voorkant te plaatsen.
Vervolgens strekte het zich door de voorkant naar voren te verplaatsen. Het was
fascinerend. Het had een houtig uiterlijk, vrijwel niet te onderscheiden van
het takje waar het op zat. Ik vond het fantastisch en raakte in een euforie. Ik
sliep er gewoon niet van.
De
volgende dag kwam het antwoord. Het was geen speciale wandelende tak, maar een
spanner, de rups van een nachtvlinder. Nou, het maakte mij niet uit, het mocht
blijven. Maar rupsen moeten vlinders worden, dat was nog wel een probleem. Een
ander probleem was, dat ik het ’s morgens regelmatig buiten zijn bakje vond. Het
kwam niet ver, gelukkig. Tot ik het op een dag niet kon vinden. Althans, niet
snel. Ik vond het terug in een klein rieten mandje gevuld met zoet geurend
Vrouwenbedstro. Het stond op de seizoenentafel zo’n twintig centimeter van zijn
bakje. De ‘rups’ hing aan een draadje en was dikker en korter. De metamorfose
was begonnen. Een paar dagen later was er niets meer van de rups over en had
het zich ingesponnen in een cocon, bijna onvindbaar tussen de blaadjes. Nou,
daar was geen wachten op. Geen idee of er ooit een vlinder uit zou komen.
Na een
kleine twee weken vermoedde ik dat het organisme was overleden in zijn cocon.
Wij gingen op vakantie en lieten het maar. We zouden wel zien.
Na de
vakantie hing het nog even verdord en voor dood, aan een draadje ‘ding te zijn’
tussen het Vrouwenbedstro in het mandje.
Na enige
tijd, liep ik ’s avonds langs de tafel richting keuken toen er een elektrische
schok door me heen ging. Ik gaf een gil en deinsde achteruit. Dat was
schrikken. Er zat een prachtige gele vlinder op het hengsel van het mandje. Net
uit z’n cocon, met nog vochtige en deels ingerolde vleugels. Eenmaal helemaal
opgedroogd en uitgerimpeld had ik toch een probleem. Wat doe je met een vlinder
in huis? Ik nam afscheid en zette het mandje met een snik van verrukking en
verdriet, op de buitentafel vanwaar het twintig minuten later vertrok.
Een mooie herinnering.
5 november 2011
Marianne


Geen opmerkingen:
Een reactie posten