woensdag 31 juli 2013

Eigenwaarde


Zo, de oervis in mij heeft zich weer kunnen uitleven. Met mijn omvang imponeer ik toch minder in het water, dan ik hoopte. Waarschijnlijk ten gevolge van mijn gedrag.
Ik vind mezelf te bescheiden, onderdanig bijna, althans in gedrag. Kan heel goed de reden zijn van de asociale en quasi onverschillige houding waarmee ik anderen soms op een afstand houd. Een vorm van overcompensatie? Ik wil indruk maken. Of dat nu positief of negatief is. En dat kan ik alleen uitlokken door ‘er niet uit te zien’, bijvoorbeeld. Bovendien heb ik absoluut geen zin om er voor de buren netjes bij te lopen. Scheid aan iedereen, denk ik ter verontschuldiging, want helemaal lekker zit het me niet.

Hoe kom ik hier zo op? Het was erg druk in het wedstrijdbad vanmiddag. Allemaal baantjes trekkende piepeltjes. Ik ga er aan de snelle zwemmerskant in, mezelf heel goed realiserend dat ik dat niet ben. Maar zolang er niet veel snelle oervissen zijn, zwem ik tussen hen. Dat zwemt lekker, want binnen twee slagen ben je elkaar zonder hinder voorbij. Een slag van de ander en een slag van mij. Bovendien geeft het mij een gevoel van ‘zie mij nou’ en dat voelt lekker.
Naarmate er meer brilletjes dragende, goed geproportioneerde, flitsende zoogdieren bijkomen, zakt mijn eigenwaarde. Ik moet ruimte maken (vind ik), dus verplaats ik me enigszins richting midden. Duurt even voor ik daar een plekje heb weten te bemachtigen. Ik verstoor de rangorde (zo voelt het). Ik beperk me tot de schoolslag, om anderen niet teveel te hinderen. Mijn overzicht is bij deze slag het grootst.
Ik kom een beetje in de verdrukking en beland vanuit het midden aan de rand van de koppelzwemmers. Daar heb ik een hekel aan! Mensen, die het baantjes zwemmen gebruiken voor een uurtje bijkletsen. Ze nemen niet alleen onevenredig veel ruimte in, ze hebben ook geen weet van de hen omringende zwemmers. Die lui wil ik nog wel eens een voorzichtige schop geven tijdens het passeren, of ik ga tussen ze door om ze te hinderen. Ja, ik heb ook ruimte nodig! Het wil ook gebeuren dat ik als een paling tussen hen doorflits, om het goede voorbeeld te geven. Naar gelang mijn stemming en de opgelopen schoppen kies ik een strategie.
Dit is het moment, waarop ik me afvraag hoe laat het is. Iets dat ik nooit weet, want ik zie de klok niet eens, dus aflezen is er helemaal niet bij. Dus vraag ik het maar eens. Ik vraag letterlijk: Kunt u zien hoe laat het is?, waarop ik steevast het vriendelijke antwoord: Daar hangt de klok, krijg. Gemiddeld spreek ik alleen aardig uitziende vrouwen aan, daar kan ik zo’n antwoord wel van hebben.

Omdat ik altijd bang ben om een verkeerd antwoord te geven, weet ik heel goed wat er van mij verwacht wordt. Zo’n vergissing maak ik dus niet. Inmiddels erger ik me niet meer om het misplaatste antwoord, net zo min als ik mezelf schaam, omdat ik blijkbaar zo’n onduidelijke vraag stel. Tegenwoordig zie ik het als een uitdaging. Het maakt me nieuwsgierig. Wat zal ik dit keer voor antwoord krijgen? Haha!
Het goede antwoord valt meestal tegen. Blijk ik nog zeker een kwartier te móeten. Stom genoeg reageer ik blij verrast met de woorden:Ah, dan heb ik nog een kwartiertje. Hypocriet.
Hoe dan ook, ik blijf het idee houden, zowel letterlijk als figuurlijk, te snel voor anderen opzij te gaan; waar, en onder wat voor omstandigheden dan ook. Mijn stemming bepaald mijn innerlijke reacties variërend van ordinair woedend tot liefdevol, wijs en toegevend.

Rest mij nog twee vragen. Heeft iedereen het idee meer voor een ander opzij te gaan dan dat er voor hem of haar opzij gegaan wordt? En wat doet dat met het gevoel van eigenwaarde?

5 september 2011
Marianne

Die ene vondst


Dat heb ik nou nooit hè? Terwijl ik gek ben op dieren, ze heel graag observeer en indien nodig bescherm en verzorg. Bij mij komt gewoon niets aanwaaien, zelfs niet in mijn achtertuin. Ja, blaadjes uit de tuin van de buren, afkomstig van de vijgenboom. Op zich wel bijzonder in ons koude klimaat. Maar hij staat er al zeventien jaar, meegenomen als stekkie van een verre vakantie en inmiddels helemaal geacclimatiseerd. Daar kom ik niet mee in de krant!

Zelfs als ik goed zoek, vind ik niets bijzonders. Ook niet in mijn voortuin. Waddinxveen is niet ver hier vandaan. Dus je zou denken: ‘Waarom niet in mijn achtertuin?’ Bovendien houd ik ook nog van insecten, dus toen ik de krant opsloeg vanmorgen voelde ik een steek van jaloezie bij het lezen van dat ene artikeltje. En bleef het daar nou maar bij, maar nee. Enkele bladzijden verder prijkt een nog groter artikeltje, waarin een deskundige van Naturalis zijn reactie verwoord. De twee Zuid-Europese sprinkhanen, die een achtjarig meisje in de achtertuin van haar ouderlijk huis in Waddinxveen vond, blijken niet uniek maar wel bijzonder. Daar zou ik het ook voor doen. De publiciteit opzoeken.

Eens dácht ik iets heel bijzonders gevonden te hebben. Nou ja, niet ik maar mijn dochter, in de tijd dat ze nog in de bosjes speelde. Ze kwam de tuin in met een stukje struik waarin ze iets aparts hadden gevonden. Zij en een vriendinnetje. Ik had geen idee waar ik naar moest kijken en wat ik verwacht werd te vinden tot ik, weliswaar op aanwijzing van de meiden, een dikke wandelende tak ontwaarde. Zoiets had ik nog nooit gezien en ik pikte het meteen in. Die wilde ik nader bestuderen. Hebben, hebben, hebben… Dat vond het vriendinnetje niet zo leuk maar ik gaf het absoluut niet meer uit handen. Ze mocht elke dag komen kijken en het mocht ook af en toe bij haar logeren. Kortom, ik poeierde haar af.
Ik kocht voor het beestje speciaal een klein bakje om in te wonen, de kinderen haalden nog wat takjes en blaadjes en wij hadden er een huisdier bij. Natuurlijk wilde ik weten wat ik in huis had gehaald en speurde het internet af. Ik kwam terecht op een site waar ik ons pracht exemplaar tot in de details beschreef. Het had namelijk een opvallende manier van voortbewegen. Als het parallel aan het takje zat in een uitgestrekte houding en het wilde zich verplaatsen, maakte het eerst een lus van zichzelf door zijn achterkant dicht bij zijn voorkant te plaatsen. Vervolgens strekte het zich door de voorkant naar voren te verplaatsen. Het was fascinerend. Het had een houtig uiterlijk, vrijwel niet te onderscheiden van het takje waar het op zat. Ik vond het fantastisch en raakte in een euforie. Ik sliep er gewoon niet van.
De volgende dag kwam het antwoord. Het was geen speciale wandelende tak, maar een spanner, de rups van een nachtvlinder. Nou, het maakte mij niet uit, het mocht blijven. Maar rupsen moeten vlinders worden, dat was nog wel een probleem. Een ander probleem was, dat ik het ’s morgens regelmatig buiten zijn bakje vond. Het kwam niet ver, gelukkig. Tot ik het op een dag niet kon vinden. Althans, niet snel. Ik vond het terug in een klein rieten mandje gevuld met zoet geurend Vrouwenbedstro. Het stond op de seizoenentafel zo’n twintig centimeter van zijn bakje. De ‘rups’ hing aan een draadje en was dikker en korter. De metamorfose was begonnen. Een paar dagen later was er niets meer van de rups over en had het zich ingesponnen in een cocon, bijna onvindbaar tussen de blaadjes. Nou, daar was geen wachten op. Geen idee of er ooit een vlinder uit zou komen.
Na een kleine twee weken vermoedde ik dat het organisme was overleden in zijn cocon. Wij gingen op vakantie en lieten het maar. We zouden wel zien.
Na de vakantie hing het nog even verdord en voor dood, aan een draadje ‘ding te zijn’ tussen het Vrouwenbedstro in het mandje.
Na enige tijd, liep ik ’s avonds langs de tafel richting keuken toen er een elektrische schok door me heen ging. Ik gaf een gil en deinsde achteruit. Dat was schrikken. Er zat een prachtige gele vlinder op het hengsel van het mandje. Net uit z’n cocon, met nog vochtige en deels ingerolde vleugels. Eenmaal helemaal opgedroogd en uitgerimpeld had ik toch een probleem. Wat doe je met een vlinder in huis? Ik nam afscheid en zette het mandje met een snik van verrukking en verdriet, op de buitentafel vanwaar het twintig minuten later vertrok. 

Een mooie herinnering.


5 november 2011
Marianne