Niets
voor mij, dat gewroet in de aarde. Nooit geweest. Sterker nog, nooit interesse
gehad voor bloei- en groeiprocessen. Namen van planten en gewassen kende ik
niet. Ja, de geranium, cyclamen, de hertshoorn, de cloxinia en de passiflora.
De laatste wilde mijn moeder altijd met Moederdag, vandaar. En de overige had
iedereen in huis, veertig jaar geleden.
Het
gevolg daarvan kwam pas goed aan het licht toen ik Lief ontmoette. Lief,
opgegroeid op een boerderij met een landbouwbedrijf, hield wel van tuinieren. Veel
zelfs. Ze genoot van het ‘porrelen in de aarde’. Een paar jaar eerder kocht ze
een tuin met huisje elders, op zo’n twintig kilometer afstand van haar
woonhuis. Toen we elkaar ‘beter kenden’ gingen we ’s zomers elk weekend naar
‘de Kwakel’.
Lief
tuinierde en ik lag te zonnen en te genieten van (veel) Liebfroumilch. Daar was
ik dan weer een liefhebster van. Lief verbouwde groenten en had veel bloemen.
Na elk weekend stond er thuis weer een schitterende bos ‘wilde’ bloemen. Het
duurde jaren voor ik de planten ging herkennen en de namen kon onthouden. Maar
ik bleef er angstvallig van af. Ik zag vaak het verschil niet tussen knoppen en
vruchten, tussen dood en levend.
Groenten vond ik stom. Die moesten
bijvoorbeeld op ‘regels gezaaid’ worden. En bonen werden ‘gelegd’. Zaaien in
een ‘bed’, had je ook nog. Rugpijn, dat kreeg je ervan! Wortels waren al snel
herkenbaar aan hun blad. Zo zag je ze ook in de super. De eerste oogst ervoer ik
als verbijsterend. Lief trok aan een steeltje en hop, daar verscheen een echt
worteltje! Maar: ‘Is het er maar een?’. Lief barstte in lachen uit. ‘Dacht je dat ze in bossen met een
touwtje erom heen uit de grond kwamen?’. Nou… eerlijk gezegd wel. We lagen in
een deuk.
Fascinerend
vond ik de kruiden. Die vaak onooglijke plantjes, gaven de plukker zijn
goddelijke geuren als cynisch bedankje voor een wrede daad. Maar dat zag ik verkeerd.
Het had een beschermende functie om insectenvraat te voorkomen.
Grasmaaien
was mijn klus. Ik deed het wekelijks. Alleen dat harken, was dan weer een stuk
minder aangenaam. En het was een groot grasveld. Vakanties naar andere plaatsen
dan de Kwakel, waren een probleem. Toch waagden wij het erop en gingen naar Kos.
We hoopten dat alle planten zouden overleven met uitsluitend regenwater. We
boften, alles groeide en bloeide weelderig tijdens onze afwezigheid. Ook het
gras! Het was omgevallen, zo hoog stond het. Het zag er bizar uit, zo’n massa
golvend gras. Het leek zorgvuldig, sprietje voor sprietje, een kant op gekamd
te zijn. Zo mooi! Wat mij betreft bleef het zo, ware het niet dat het er erg
rommelig ging uitzien toen wij het betraden. Dan maar maaien, mijn klus. Het
bleek onmogelijk. De kortste sprieten waren minstens dertig centimeter lang.
Het probleem drong zich maar langzaam aan mij op, maar eenmaal binnen benam het
mij de adem. Potdomme, dat betekende op mijn knieƫn met de kantenknipper. Een
hels karwei. Dat was eens, maar nooit weer.
Het huisje
beitsen leek me wel leuk. Ik deed het eens in de twee jaar. Alleen het eerste
jaar vond ik het leuk. Pff…wat een werk, zo’n tuin met huis.
Maar, hoe
ben ik hier nu op gekomen? O ja, ik heb vanmiddag de blaadjes van onze
schitterende skimmia geraapt. Het was heerlijk najaarsweer. Best van genoten!
14 november 2011
Marianne
Geen opmerkingen:
Een reactie posten